Het ontwerpdecreet voorziet ook in een stimulans voor samenwerking tussen lokale besturen binnen eenzelfde referentieregio, en wel op het vlak van personeelsmobiliteit. Naar analogie met de mobiliteit tussen personeelsleden van gemeenten en OCMW’s na een principiële beslissing tot samenvoeging (zie artikel 356/2 DLB – de 24/35 samenvoegingsmobiliteit) wordt de mogelijkheid tot ‘regiomobiliteit’ voorzien in een afgebakend (al dan niet aaneengesloten) gebied dat overeenstemt met de grenzen van twee of meer besturen die binnen eenzelfde referentieregio vallen.
Regiomobiliteit kan enkel binnen de referentieregio georganiseerd worden.
Het gaat om de volgende besturen:
- de gemeenten,
- de OCMW’s,
- de autonome gemeentebedrijven (AGB’s) op voorwaarde dat de gemeente die het autonome gemeentebedrijf heeft opgericht of erin deelneemt, zelf ook deel-neemt aan de regiomobiliteit,
- de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid (de PV’s, de DV’s en de OV’s, al dan niet met private deelname) op voorwaarde dat alle gemeenten die lid zijn van dat intergemeentelijk samenwerkingsverband zelf ook deelnemen aan de regiomobiliteit,
- de welzijnsverenigingen (WV’s), op voorwaarde dat alle OCMW’s die lid zijn van de welzijnsvereniging, zelf ook deelnemen aan de regiomobiliteit.
Het lokaal bestuur bepaalt
Enkel als de moederbesturen ook deelnemen aan de regiomobiliteit, kunnen de AGB’s, PV’s, DV’s, OV’s (al dan niet met private deelname) en WV’s deelnemen aan de regiomobiliteit. Op die manier is het voor de verzelfstandigde entiteiten of samenwerkingsvormen niet mogelijk om in te gaan tegen een (uitdrukkelijke) keuze van de gemeente of het OCMW om niet deel te nemen aan de regiomobiliteit. De besturen die gebruik willen maken van de regiomobiliteit, moeten dit bepalen in hun rechtspositieregeling.
Rechtspositieregeling afstemmen
In tegenstelling tot de samenvoegingsmobiliteit waarbij de besturen eenzelfde regeling van mobiliteit moeten bepalen, zijn de besturen niet verplicht eenzelfde regeling van regiomobiliteit te bepalen. Hoewel het geen verplichting vormt, houdt de keuze voor regiomobiliteit toch best een oefening in waarbij de rechtspositieregelingen op elkaar afgestemd worden. Dit zal het proces van regiomobiliteit vereenvoudigen.
De vaststelling van de rechtspositieregeling gebeurt, onverminderd de mogelijkheden tot delegatie aan het college van burgemeester en schepenen en het vast bureau (zie artikelen 56 en 84 DLB), door de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn.
De rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel is van rechtswege van toepassing op het personeel van het OCMW dat de gemeente bedient en dat een betrekking bekleedt die ook bestaat bij de gemeente (artikel 186 DLB). Wanneer dat niet het geval is, stelt de raad voor het maatschappelijk welzijn een eigen rechtspositieregeling vast.
De raad van bestuur legt de rechtspositieregeling voor de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de verenigingen en vennootschappen voor maatschappelijk welzijn vast, eveneens onverminderd de mogelijkheid tot delegatie aan het personeelslid dat aan het hoofd van het personeel staat (artikel 458, §1, derde lid, DLB).De betrokken besturen die gebruik willen maken van de regiomobiliteit, bepalen in een beheersovereenkomst de voorwaarden die van toepassing zijn vooraleer ze van de regiomobiliteit gebruik kunnen maken. De regeling zoals bepaald in paragrafen 3 tot en met 5 wordt hierbij in acht genomen. Daarnaast leggen ze de procedure en de nadere modaliteiten voor de toepassing van de regiomobiliteit (bv. behoud van rechten en plichten, meenemen historiek zoals uitgeput onbetaald verlof...) vast in een beheersovereenkomst.
Regiomobiliteit en personeelsprocedures
Concreet maakt regiomobiliteit personeelsmobiliteit in de afgesproken gebiedsafbakening mogelijk voor:
-een procedure voor interne personeelsmobiliteit bij een ander bestuur uit het afgebakende gebied;
-een bevorderingsprocedure bij een ander bestuur uit het afgebakende gebied;
-een wervings- of bevorderingsreserve van een ander bestuur uit het afgebakende gebied aanwenden.
De regiomobiliteit dient de verplichting uit artikel 183, §1, eerste lid, DLB in acht te nemen. Ieder OCMW moet te allen tijde ten minste een maatschappelijk werker in dienst hebben als personeelslid. De rechtspositieregelingen van de besturen uit het afgebakende gebied dienen hiermee rekening te houden. Naar analogie met wat het geval is bij de samenvoegingsmobiliteit, is de regiomobiliteit niet van toepassing op de zgn. decretale graden. Voor hen blijft de functiespecifieke regeling gelden.